More

    RECENTE POSTS

    Zondagsmiddagborreltip, part quinze: café noir, deel 3

    In de vensterbank bidt een zongedroogde vlieg. Verlaten spinrag op het kozijn wappert standvastig op de tocht. De binnenplaats is een stortbak. Druppels springen op uit brede bruine plassen. De regen zweept strenge strepen op de magere ruiten, vreet tussen de kieren langs de schimmelige muren. De paarden zuchten warm in de zwarte dampende stallen. Ik moet studeren, probeer een klam boek open te slaan, maar ik krijg mijn nagels niet tussen het zachte papier. Het verweert zich met alle macht, ik span mijn spieren, trek mijn nek, maar het boek weigert. Ze staat naast me. Ik herken haar, de ogen, de mond, de lange blauwe jurk, de lach van moeder. Moeder die ik mis, die ik zo mis. Ik huil lange zoete tranen. “Laat mij maar” ademt ze haar woorden met zachte wolkjes van kou. Ik leg mijn hoofd tussen haar borsten. Zo warm. Ze neemt het natte leer onder mijn handen vandaan, vouwt het open, op de juiste bladzijde, en legt het voor me op mijn doorweekte bureau. Ze aait door mijn korte haren. Zodra mijn vingers de letters willen lezen, crepeert het boek tot zwart perkament. Tot stof. “We gaan hier weg” maant ze, zweeft wuivend de kamer uit. Ik volg haar, maar door de deur is ze opgelost.

    De lage gotische gang staat onder water. Ik voel dat ik naakt ben, helemaal bloot, iedereen, en er is niemand, kan mijn piemel zien, terwijl ik tot mijn middel verzonken ben.
    Kurt gooit mij zijn hand en hijst mij de trap op.
    “Ze nemen alles mee” fluistert hij. “We moeten eten”
    Vader staat in de zonverlichte keuken, gestoken in een lange katoenen schort. In zijn hand een groot versgeslepen mes.
    Een nat schaap ligt op een gedekte tafel, de vacht is vet en vuil. Vastgebonden met nat touw om de spartelende poten. Het bestek veegt van de tafel, kristal klettert kapot.
    “We hebben gasten” commandeert vader, en wijst met de punt van het mes naar de Amerikaanse soldaten die op houten krukken, in een hoekje zitten te kaarten. Een soldaat heeft een lapje voor zijn oog. Een ander kermt van de pijn, uit zijn been gutst het dikke bloed, zijn rottende wond wordt verteert door knagende vliegen. Als ik zijn geweer aanneem valt het in stukken uit mijn handen.
    Mijn moeder loopt schaterlachend door de kamer.
    “Wat heeft dat schaap een idioot gebit!” gilt ze hedonisch. Ze barst in huilen uit. Stapt op een kast, trekt deze open, en ik zie het geweld van pannen, brekend porcelein.
    Dan rekent Kurt af met mijn vader. Hij geeft hem stapel geld en vraagt zijn handtekening in een ordner.
    “Es reicht” verzucht vader. Hij drukt het mes in de wollen hals.

     

    Mijn zakelijk inzicht heeft me niet ver gebracht, misschien ontbeerde ik de geestdrift, misschien het instinct. Het ongeregelde nalatenschap van mijn vader, een verlaten kantoor in de stad, zonder personeel en een lege kas, was om te beginnen een onmogelijk uitgangspunt. De boedel was per opbod verkocht. Er was niet eens een vel papier om een factuur uit te schrijven. Maar dié schande bleef mij gelukkig bespaard, want er waren geen klanten. Als ze er wél zouden zijn, stel, een pure hypothese, dan had ik hun adressen niet. Zelfs als ik die adressen zou hebben, ik hun firmanamen wist te noemen, kon afreizen naar belangrijke steden, de hoge statige gelambriseerde kantoren kon bezoeken in een mooi driedelig kostuum, een Alpenaster in het revers, met een lederen aktetas in de hand, flirten met de secretaresses in hun zijden blouses en rood gestifte lippen, als ik zou knipogen, plaats kon nemen in luxe leren fauteuils vernageld in messing, sigaren roken met gouden bandjes, zelfs dan? Wat kon ik ze verkopen?
    Dus ik vulde de lege, stille uren dagen achtereen met staren door de verweerde ramen van het troosteloze lege kantoor. Maar er kwam geen briljant plan. Het vervelende is, misschien wel logisch, dat ondanks dat een bedrijf geen zaken doet, schulden hardnekkig blijven kleven. En schulden wassen enkel aan, en groeien in het kwadraat. Zo ook het aantal momenten dat ik schuldeisers moest overreden “echt later zeker terug te komen” in de hoop dat het dan beter zou gaan. Al gauw bleef het kasboek onaangeroerd. Ik keek er niet meer naar om, liet de vervloekte cijfers voor wat ze waren. En het werd wél veel later, maar nóóit beter.
    Directeur van een graftombe was ik. Eigenaar van een graf waarvoor ik pacht afdroeg, terwijl de dode nooit meer op zou staan, omdat ik wist dat het mijn eigen zerk was. Hoe ijdel is hoop, een hoop ijdelheid dat uiteindelijk een vruchteloos gat blijkt.

    Ik zocht werk, een baantje, solliciteerde. Ik heb mijn studie door de dood van mijn ouders niet kunnen afronden, temeer omdat mijn moeder, die stervende was, nooddruftig mijn aanwezigheid verlangde.
    Ondanks vele schrijven, ondanks zenuwachtige gesprekken, ondanks gelaten afwijzingen en ondanks een ontbrekend diploma verkreeg ik uiteindelijk toch een positie. Sayner Hütte te Bendorf. Een ijzergieterij aan de andere kant van de Rijn, alwaar ik belast werd met het vervaardigen van werktekeningen en blauwdrukken voor de productie van matrijzen. Het was werk dat een grote geest vereiste noch enig zakelijk inzicht. Wel een vaste hand en sterke benen; iedere dag fietsen, op de Dürkopp die ik voor mijn 22 verjaardag van mijn ouders had gekregen, een dikke zeventien kilometer heen en aan het eind van de dag ook weer zeventien kilometer terug. Ik vertrok voor zonsopkomst, fietste een dik uur en schoof dan tot de middagpauze aan de tekentafel. Daarna de eettafel. De werkonderbreking duurde precies een half uur, nauwkeurig afgebakend door gehuil van ontelbare sirenes op het fabrieksterrein. Ik werkte veel en hard, reed vaak laat, langs een door de maan verlichtte rivier weer terug naar huis. Onder mijn arm een koker met tekeningen die ik thuis nog verbeterde. Mijn inzet werd gewaardeerd en opgemerkt bij de fabrieksleiding. De chef boekhouding adviseerde mij het kantoor van mijn vader te verhuren en de avondschool te volgen.

    Maar dan de Hoeve, meer een kadaver. Het eiloof had beslag gelegd op de afgebladderde muren. Het ooit gouden rieten dak werd her en der grijsverteerd door algen en mos. De houtrot deed de eiken balken zuchten tegen de zware bakstenen wanden. Af en toe gaf er een op, blies de wind met het grootste gemak een gat in een muur. Een donderslag velde een nacht de linkervleugel, de lege stallen, de zuur stinkende hooischuur. Het was een geluk dat de vlammen geen vat kregen doordat het dak al zo lek was, doordat alles zo doorweekt en beschimmeld was. Een schilder, een rietdekker, een timmerman. Allemaal prachtige ambachten, maar zolang je geld hebt.
    Een weldenkend mens had het huis allang van de hand gedaan. Desnoods tegen het laagste bod. Maar er waren geen bieders. Weldenkende mensen zien geen toekomst in een stervende stapel stenen.

    Ik hield “kantoor” en studeerde, de avondschool gaf mij de kans mijn diploma alsnog te halen, sliep in de woonkamer van de hoeve. Waar eerst de grote bank stond, waar we verstoppertje speelde met mijn broers en zus. Waar moeder de borst gaf, boeken van Jules Verne voor las bij betoverend vuur in de enorme haard. Daarop stond een klok waar elk uur een kwikstaartje uit sprong.

    Dat was. Nu restte alleen nog mijn bed, mijn bureau en de enorme boekenkast. Een aantal boeken had ik, om de haard op te stoken, of om tabak in te rollen, verbrand. Schopenhauer, von Goethe, Doyle, Stevenson, Dumas en uiteindelijk ook Verne fladderde in kleine zwarte snippers hun laatste vlucht door de pijp in het dak. En als ik gegeten had, gestudeerd had, mijn tekeningen verbeterd, ging ik slapen. Ik trok de wollen deken beschermend over mij heen in het bed dat ik vanuit mijn studeerkamer, de woonkamer ingesleept had, doofde de olielamp.

    Na verloop van tijd verstomde de schuldeisers. De opbrengsten uit de verhuur van het kantoor weerhielden hun van geweeklaag. Het was bijlange na niet genoeg om de schuld in te lossen, maar voldoende om ze op afstand te houden. Waarschijnlijk hadden zij begrepen dat later véél later was, en beter nóg later. Het kasboek dartelde knisperend door de schoorsteen.

    Er is niets verkeerd aan eenzaamheid. Niemand die ziet waar je bent, niemand die je in de gaten heeft. Eenzaamheid brengt rust. Eenzaamheid brengt orde. Eenzaamheid schept ruimte.

    Totdat Herr Reinhart aanklopte.

    wordt vervolgd

    0 0 stemmen
    REET DEZE POTS!
    Abonneer
    Laat het weten als er
    guest
    0 Reacties
    Inline feedbacks
    Bekijk alle reacties

    Latest Posts

    Account

    U ZEI:

    OOK NIET TE MISSEN